Op 26 maart 2025 heeft het Gerechtshof Den Haag een beschikking gewezen in een geschil over het bestaan van een commissieovereenkomst tussen een werf en een jachtmakelaar (ECLI:NL:GHDHA:2025:317).
Gepresenteerde feiten
Makelaar Merle Wood heeft bemiddeld bij een door jachtwerf Oceanco met een loper getekend jachtbouwcontract en heeft daarvoor van de werf een commissie ontvangen. In 2015 vernam de makelaar dat de werf met diezelfde koper onderhandelde over de aankoop van een nieuw superjacht. De werf heeft naderhand met de koper een contract voor de bouw van dat nieuwe jacht gesloten.
Nadat de makelaar hiervan vernam, heeft zij conservatoir bewijsbeslag laten leggen op data in bezit van Oceanco. Vooruitlopend op een bodemprocedure waarin de makelaar betaling van commissie zal vorderen, verzoekt zij in deze procedure eerst onder meer inzage in interne correspondentie en bescheiden van de werf, door de bewaarder uit de beslagen data te selecteren aan de hand van trefwoorden en door de werf te gedogen op straffe van een dwangsom. De makelaar meent dat uit die stukken zal volgen dat binnen de werf is gecorrespondeerd over aan de makelaar te betalen commissie in verband met die nieuwe aankoop. De werf verzoekt de rechtbank onder meer tot opheffing van het bewijsbeslag.
De rechtbank wijst het inzageverzoek af (ECLI:NL:RBROT:2023:2495), maar wijst het verzoek van de makelaar tot een voorlopig getuigenverhoor wel deels toe (ECLI:NL:RBROT:2023:2494). Deze uitspraken hebben wij al eerder behandeld (zie hier). Het hoger beroep in deze procedure betreft alleen het inzageverzoek.
Overwegingen gerechtshof
Het gerechtshof overweegt in lijn met de rechtbank dat een verzoek tot inzage aan een drietal cumulatieve vereisten moet voldoen: (i) een rechtmatig belang bij inzage, (ii) bepaalde bescheiden en (iii) de bescheiden betreffen een rechtsbetrekking waarbij de verzoeker partij is.
Ook het gerechtshof meent dat aan het derde vereiste niet is voldaan. Zij overweegt daartoe dat volgens vaste rechtspraak het bestaan van de rechtsbetrekking waarop het verzoek ziet, voldoende aannemelijk moet zijn, en dat een verzoeker gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden moeten stellen en met reeds voorhanden bewijsmateriaal moet onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat een tekortkoming zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen. Wat in een concreet geval voldoende is, komt aan op een waardering van de stellingen van partijen en de overtuigingskracht van het reeds overgelegde bewijsmateriaal. Daarbij is enerzijds uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) tekortschieten gebaseerde vordering; anderzijds dienen hogere eisen te worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot inbeslagname van bewijsmateriaal.
Het gerechtshof oordeelt dat de makelaar onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een rechtsbetrekking bestaat op grond waarvan zij tegenover de werf aanspraak kan maken op commissie in verband met de aankoop van het tweede jacht. Daarbij acht het gerechtshof onder meer relevant dat commissieafspraken in beginsel per jacht worden gemaakt en dat de koper, voor wat betreft de nieuwe aankoop, door een ander dan de makelaar bij de werf is geïntroduceerd en pas daarna de hulp van de makelaar heeft ingeroepen bij de onderhandelingen. Niet relevant wordt geacht het uitblijven van een reactie van de werf op e-mails van de makelaar waarin wordt gerefereerd aan een commissieovereenkomst, omdat uit het uitblijven van een dergelijke reactie niet kan worden geconcludeerd dat een commissieovereenkomst tot stand is gekomen.
Ook het gerechtshof wijst het inzageverzoek dus af. De inhoudelijke behandeling van de verzoeken van de werf tot opheffing van het bewijsbeslag en tot vergoeding van diverse kosten wordt terugverwezen naar de rechtbank.
Lessons learned
Deze beschikking is niet de eerste gerechtelijke uitspraak waarin een Nederlandse werf wordt geconfronteerd met een jachtmakelaar die commissie vordert en in dat kader een verzoek indient tot inzage in bescheiden. Dat gebeurde eerder al bij jachtwerf Heesen, in welk geval de rechtbank overigens wel meende dat het bestaan van een rechtsbetrekking voldoende aannemelijk was gemaakt en de inzagevordering van makelaar Edmiston toewees (ECLI:NL:RBOBR:2020:3808). In een andere vergelijkbare zaak werd een verzoek van makelaar B.Y. Monaco tot inzage in een Feadship bouwcontract als prematuur afgewezen (ECLI:NL:RBAMS:2014:3592).
Bent u makelaar en vraagt u zich af of u gerechtigd bent tot commissie, of bent u jachtwerf en heeft u vragen over hoe u de risico’s op commissieclaims kan beperken? Neem dan gerust contact met ons op.